Het galgenmaal van mijn grote broer

Share

Krap aan veertig kilo, dat was wat er van mijn broer resteerde. Een zak vol botten, broos als suikerwerk. De man was al grotendeels overleden, die ging natuurlijk geen berg asperges meer verstouwen. Toch had ik royaal voor hem opgeschept, want een schamel bord zou mijn sombere inschatting van zijn resterende krachten verraden en dat wilde ik niet.
Frans was 48 en ‘opgegeven’, zoals dat heet. Officieus althans, want niemand van zijn behandelaars had nog de drang gevoeld of de moed opgevat hem dat officieel mede te delen. Hijzelf was de laatste die er nog in geloofde, tegen beter weten in. Lopen kon hij niet meer en vanuit het bed in de woonkamer in de rolstoel geraken, was al bijna niet meer te doen. Aflopende zaak, hooguit nog een week of drie, maar zolang hij de handdoek nog niet had geworpen, had ook ik maar strijdlust en goede moed te acteren.
‘Zo Frans, laat dit je maar eens goed smaken.’
‘Oo, asperges! Daar ben ik zo gek op. En met Hollandse garnalen, ook nog!’
De kanker die in een nier was begonnen, had in een half jaar tijd zijn lichaam volledig opgevreten. Eén verkeerde beweging volstond om op de valreep ook nog een dwarslaesie op te lopen door een afbrekende nekwervel. Daarom droeg hij nu permanent een kraag die hem daarvoor behoedde maar die het eten ook danig bemoeilijkte.
Hij wist precies één asperge naar binnen te slurpen, plus drie of vier garnaaltjes, en toen was het wel gedaan met zijn galgenmaal. Maar hij vond het evengoed ‘goddelijk’, zei hij, ‘alsof er engeltjes op je tong ejaculeren.’ Een dankbare eter was hij, tot het eind.
Die ene asperge en die paar garnalen, dat was het laatste vaste voedsel dat mijn broer at. Van de overige asperges maakte ik soep waarvan hij later met een rietje nog een paar teugen nam. Zijn ogen tolden. Misschien van genot, maar misschien toch ook en vooral van de high, want hij had vlak daarvoor nog aan een ballon vol cannabisdamp liggen lurken. Dat verlichtte zijn pijn en hielp hem om zo lang mogelijk van de morfine af te blijven en een heldere geest te bewaren.

Volmaakte schoonheid

Later die avond voltrok zich dan toch de algehele en definitieve overgave.
‘Het is klaar’, zei hij.
Zijn vrouw en ik knikten.
En dat was dat. Zonder nader overleg wijdden we ons geheel vanzelfsprekend aan onze volgende taak: muziek uitzoeken. Alles kwam die nacht voorbij. Natuurlijk de onvermijdelijke Dylan en Joplin en Hendrix, Bowie en Lou Reed en alle goden en godinnen uit dat universum. Maar ook Nick Drake en Damien Rice, Bülent Ortaçgil, Joan Armatraiding, Fairport Convention en Little Feat, de voltrekt ongepaste maar o zo heerlijke Bobby Vinton en zelfs Freddy Quinn, Rickie Lee Jones en Bill Withers… Dat ging maar door en aan de jazz waren we nog niet eens begonnen, laat staan aan klassiek, en opeens zaten we naar Hello Mary Lou te luisteren van Ricky Nelson, het slotnummer dat hij altijd met z’n bruiloftorkestje Moonlight speelde in zijn jonge jaren. Maar het was op The Tennessee Waltz van Patti Page dat hij brak. Mijn broer, wiens muzikale voorkeur steeds verder naar virtuoos én gevoelloos was opgeschoven, hield uitgerekend op zo’n hypersentimenteel lied uit 1950 het niet meer droog.
Muzikaal konden Frans en ik al jaren niet meer door één deur. Wat ik bewonderde, vond hij totaal en volledig kut. Wat hij bewonderde, vond ik zielloos muzikantengefriemel dat volkomen langs mij heen ging. Zo’n Antonio Forcione die Billy Jean van Michael Jackson speelde, alsof hij in z’n eentje met z’n gitaar een heel orkest was, het liet me echt steenkoud. ‘Dat is geen muziek Frans, dat is jongleerkunst!’
Hij had The Tennessee Waltz misschien al tientallen jaren niet meer gehoord, maar ik draaide het nummer nog dikwijls. ‘En ken jij deze dan nog Frans?’ vroeg ik terwijl ik op play klikte.
‘Och, dit is mijn jeugd…’ jammerde hij al bij de eerste klanken, en hij huilde grote tranen van weemoed en wanhoop.
Dit was het lied van de zondagochtend in onze kindertijd. Op zondagochtend ging pa altijd op bezoek bij oma die om de hoek woonde en nooit was hij op tijd thuis voor het warme eten dat moeder stipt om half één wenste op te dienen en dat steevast op een asbestplaatje stond te verpieteren. Telefoon hadden we niet, maar Frans of ik of wij allebei gingen hem wel even halen. En daar zat pa dan altijd net aan zijn allerlaatste borrel, inmiddels had hij er al drie te veel op terwijl oma of tante Margriet z’n glaasje ook steeds nog even stiekem bijschonken als hij over de pick up boog voor nog één plaatje. Wij kregen een vette knipoog, limonade zoveel als we wilden en meer chocolade dan onze buiken konden verdragen. Nee, wij hadden eigenlijk ook geen haast. Dan zong Johnny Cash How High is the Water Momma? En Johnny Horton erachteraan, met The Battle of New Orleans. En The Yellow Rose of Texas moesten we toch zeker ook nog even draaien en zeer zeker ook deze: Patti Page met The Tennessee Waltz.
Thuis was het dan hommeles, maar dat loste hij uiteindelijk wel weer op door z’n meisje tot een dansje door de keuken te dwingen, wat de hond dan weer razend maakte die de hele buurt bij mekaar blafte. En na het eten moest pa natuurlijk even tukkie doen.
Die doorwaakte aprilnacht van 2011, de nacht nadat mijn broer de dood aanvaardde, was van een volmaakte schoonheid. We spraken amper, beperkten ons hoofdzakelijk tot ‘oo’ en ‘aa’. Nooit heb ik mij nader tot een ander mens gevoeld dan die nacht tot mijn broer.

Herinnering

Frans restte nog één culinaire attractie: de smoothie.
De volgende dag stuurde hij mij op pad om een blender aan te schaffen. ‘Koop een echte goeie, maakt niet uit wat ie kost.’
Ik kwam thuis met een peperdure Solis waarin ik voor hem een aardbeiensmoothie bereidde die hij fantastisch vond. De huisarts hadden we inmiddels gebeld met het verzoek om het euthanasietraject in gang te zetten, maar Frans verkoos te blijven doen alsof zijn tijd geen einde kende. ‘Wat een geweldig ding,’ zo prees hij die blender, ‘daar gaan we nog veel plezier aan beleven.’
En het is nog waar ook. Na zijn dood schonk zijn vrouw mij die blender, als herinnering aan die laatste dagen met hem. Ik heb er sindsdien nog veel plezier aan beleefd. En met elke smoothie die ik drink, bevestig ik ons altijddurende verbond en gedenk ik Mijn Grote Broer.

Marcel Maassen

 

 

Naschrift Marcel Maassen: dit verhaal is onderdeel van een boek in wording, getiteld: De geschiedenis van mijn smaak – mijn eetautobiografie.