Het verdriet van Nederland

Share

groter Het-verdriet-van-Nederland
Nederland mocht niet naar het WK 2002 in Zuid-Korea en Japan. Voor voetbalmaandblad Johan ging ik op bezoek bij deze vier om Het Verdriet van Nederland te peilen.

Herman Brusselmans: ‘Ongelofelijk debiel om te gaan juichen omdat Nederland niet meedoet. Dan ben je dus geen voetballiefhebber.’

Jeltje van Nieuwenhoven: ‘Ik vind het verschrikkelijk dat we niet gaan.’

Kees Fens: ‘We hebben nog nooit een Nederlands elftal gehad dat zó werd overschat in z’n mogelijkheden.’

Freek de Jonge: ‘Ik ga er niet kapot aan dat we niet mee mogen. Ja, van ergernis hooguit.’ 

Herman Brusselmans

Verdriet Herman Brusselmans
Natuurlijk ben ik verdrietig. Een WK zonder Nederland is helemaal anders. Het gelul op televisie, de oranjegekte, het commentaar van Johan Cruijff… dat ga ik allemaal missen. Ongelofelijk debiel om te gaan juichen omdat Nederland niet meedoet. Dan ben je dus geen voetballiefhebber. Dat elftal hoort er gewoon bij. Ik begrijp best dat het systeem zo werkt, maar het blijft natuurlijk belachelijk dat Tunesië bijvoorbeeld wel gaat.
Ik ben altijd voor Nederland, tenzij ze tegen de Belgen spelen. En ik ben ook altijd voor Ajax en Feyenoord. Alleen PSV doet me niets. Ajax en Feyenoord zijn mythisch; PSV niet. In de tijd dat mijn mythes werden geschapen, stelde PSV nog niets voor. Manchester United is uiteraard ook mythisch. Niet alleen om de tragiek die over die club hangt, maar voor mij vooral ook om de persoon van George Best. Een echte rock-’n’-roll-voetballer.
Het Nederlands elftal van ’74 bestond bijna uitsluitend uit rock-’n’-roll-voetballers. Dat maakte het zo mooi. Het is spijtig dat wij nooit zulke spelers hebben. Ik heb zeer veel respect voor ‘onze jongens’, maar geen grenzenloze bewondering. Ik heb ook nauwelijks historische wedstrijden van de Belgen meegemaakt. Die 4-3 in Mexico ’86 tegen de Russen, dat was er een. En natuurlijk die tegen Nederland in de Kuip, in de beslissingswedstrijden om de kwalificatie voor dat WK. Maar twee is toch wat weinig, hè. Onze historische nederlaag is die tegen de Duitsers, in de EK-finale van 1980. De 2-1 van die verschrikkelijke Horst Hrubesch, das Ungeheuer, één minuut voor tijd, daar ben ik kapot van geweest.
Het voetbal roept emoties op die je zelden op een andere manier beleeft. Zie ik Racing Genk kampioen worden en zie ik al die Limburgse idioten feestvieren, dan heb ik een krop in m’n keel. Juichen doe ik tamelijk ingetogen sinds ik eens met mijn eerste vrouw en haar vader in zijn huis een belangrijke wedstrijd van Anderlecht zat te kijken. Ik had een Anderlecht-petje op m’n kop en een Anderlecht-sjaal om mijn nek. Anderlecht scoorde, ik sprong overeind en begon als een dolle met die sjaal te zwaaien. Toen die verstrikt raakte in een schemerlamp achter mij, kwam niet alleen die lamp maar ook het halve pleisterwerk van de muur. Zoiets drukt de pret wel een beetje.
Ik kijk meestal alleen. Mensen die het eigenlijk niet interesseert, kan ik er niet bij hebben. Die verstoren mijn aandacht. En vrouwen en voetbal, dat is helemaal een waardeloze combinatie. Als een vrouw al iets over voetbal te melden heeft, dan gaat het altijd over de buitenkant. ‘Hoelala, die Del Piero is een lekkere kerel.’ Als ik zoiets hoor, dan kan ik mij niet beheersen: ‘Schat, Del Piero is een flikker!’ Een voetballer die door vrouwen mooi wordt gevonden, is gewoon een flikker. Punt. Nou ja, bij Del Pierro heb je wel een probleem, want dat is natuurlijk een fantastische voetballer. Maar het voetbal is gewoon van mannen, het is onze machocultuur, en daar moeten we de vrouwen buiten houden.
Mijn vriendin Tanja heeft mij tien jaar geleden – nou ja, ik was al stapelverliefd op haar – mede versierd door te zeggen: ‘Apropos, ik houd ook nog van voetbal.’ Bij de eerste serieuze test, een wedstrijd van Anderlecht, had ik al na twee seconden door dat ze er geen reet vanaf wist. Zij is de enige mens die ik dat ooit vergeven heb. We kijken nog wel eens samen, maar dan zie ik toch na vijf minuten haar hand naar de Vogue glijden.
Tijdens het WK heb ik iedere dag een column in de krant en ik doe mee aan de televisieuitzendingen rond de wedstrijden van de Belgen. Voetbal is voor mij een heel belangrijk deel van mijn leven. Ik heb op de rand van een profcarriere gestaan, maar dat is stukgelopen op mijn puberbranie. Iedereen moest naar mijn pijpen dansen, want ik was het grote talent. Daarbij stelde de begeleiding in die tijd – midden jaar zeventig – ook geen bal voor. Een heel triest milieu vond ik het, heel beperkt.
Er is altijd meer dan datgene waarmee je bezig bent, en daarom concentreerde ik me toen niet voor de volle honderd procent op dat voetbal. Ik wilde het per se combineren, wilde ook naar de universiteit, maar dat ging gewoon niet. Als ze je betrapten met een boek, schrokken ze zich kapot: ‘Hela, met wat voor een idioot hebben we hier van doen?’ Terwijl ik er wel degelijk voor leefde en net zo goed als andere jongens met een bal ging slapen. Ik heb geen verdriet om mijn mislukte profcarrière, want daar had ik zelf de hand in. Ik heb verdriet om de dood van mijn moeder.
Ook als schrijver ben ik geen vakidioot, geen one track mind. Ik moet óók dat voetbal zien, ik moet óók op de terrasjes naar de wijven kijken. Ik zou echt geen betere boeken schrijven als ik vierentwintig uur per dag met schrijven bezig was. Dít is wat er in zit. Als het niet volstaat, dan ligt het gewoon aan mijn talent.
Mochten de Rode Duivels wereldkampioen worden, dan zou ik me best willen onderdompelen in de Rode Duivels-gekte. Eventjes dan. Want zodra je de tristesse van dat leeglopende plein aanschouwt, al die lallende dronkaards… dan weet je dat je weer voort moet. Je kunt niet blijven teren op voetbalglorie. Bovendien heeft negentig procent van de mensen die dan staan te juichen daar eigenlijk het recht niet toe. Vraag hen vooral niet wie de doelpunten hebben gemaakt.

Jeltje van Nieuwenhoven

Verdriet Jeltje van Nieuwenhoven

Ik vind het verschrikkelijk dat we niet gaan. Individueel zijn het allemaal geweldige voetballers, lijkt mij, maar je zet ze bij elkaar en ze kunnen opeens van niemand meer winnen. Raadselachtig. En eigenlijk verwijt ik ze het ook een beetje, want ze ontnemen je toch je plezier. Nu kan ik mezelf wel weer gaan oppeppen en voor België wezen, maar dat kost toch wel de nodige moeite. Andere favorieten heb ik niet. Voor Brazilië kan ik niet zijn, want die hebben ons in het recente verleden twee keer pijn gedaan. Mocht België de finale halen, dan zal ik zeker kijken en voor België wezen. Dat beloof ik.
Ik was niet naar Japan afgereisd hoor, als ze het wel hadden gehaald. Natuurlijk zou ik wel hebben gekeken naar de wedstrijden van het Nederlands elftal, als het tenminste in mijn schema had gepast. Maar mijn agenda er voor aanpassen, dat gaat me te ver. Euro 2000 heb ik ook redelijk aandachtig gevolgd. We hadden in de Tweede Kamer een groot scherm in de hal staan, en daar hebben we met z’n allen gekeken. Er zitten nogal wat voetbalfans in de politiek.
Ik kom uit een heus voetbalgezin. Mijn broer, die dertien jaar ouder is dan ik, voetbalde bij ons in het dorp in Friesland bij een club die het ooit tot de tweede klas KNVB wist te schoppen. Het voetbal hoorde bij het weekendbestaan van ons gezin. We gingen naar alle wedstrijden, uit en thuis. Moest hij spelen, dan al het hele gezin een lichte maaltijd, want op zware kost kon hij natuurlijk niet presteren. Mijn broer was linksback en hij kon – volgens mij heel speciaal voor die tijd – zowel links als rechts trappen. Mijn vader en ik stonden altijd een meter achter mijn moeder, en nog voordat hij ging trappen, gaf zij al aan met welk been hij dat ging doen. En ze had bijna altijd gelijk. Mijn moeder was de fanatiekste voetbalfan van de familie. Ze was al dik in de tachtig toen ze in het verzorgingstehuis zat. Als ik haar dan ’s avonds opbelde, kwam dat nogal eens ongelegen. ‘Kind er is voetbal op televisie, bel in de pauze maar even terug.’
In ’74 stond ik op het Leidseplein om het Nederlands Elftal te onthalen, hoewel ze toch maar tweede waren geworden. Oranjegekte had je toen nog niet, weinig mutsen en toestanden, maar de blijdschap was er niet minder om. Die oranjegekte hoort er nu kennelijk bij, maar ik heb er niet veel mee. Ik zou me er niet gauw aan overgeven. Maar ja, voorlopig is dat ook niet aan de orde.
De lievelingsbroer van mijn moeder woonde in Rotterdam, en zo kwam ik als kind al vaak in het Feyenoord-stadion. Daar zag ik die prachtige Coen Moulijn spelen. Diens dribbel zit nog altijd in mijn hoofd. Ad Melkert is een fanatieke Feyenoord-fan, fanatieker dan ik, en hij is mijn vaste gespreksmaatje wanneer het over Feyenoord gaat. Ik mag Melkert altijd graag pesten als Feyenoord verliest. Dat doet hem namelijk meer pijn dan ik. Hij kan het van mij verdragen,want hij weet dat ik het zelf ook geen lolletje vind als Feyenoord verliest.
Ik kan slecht tegen verlies. Als Nederland al bij rust achterstaat, heb ik de neiging om de televisie een half uur op een andere zender te zetten. Dan hoop ik dat ze weer voor staan tegen de tijd dat ik weer terugschakel. Ik kijk meestal alleen, en dat vind ik eigelijk wel zo prettig. Ik zit niet te schreeuwen in mijn eentje, ga niet springend en dansend door de kamer. Ik mopper vooral veel als het niet goed gaat. En hoewel ik het jammer vind dat Nederland er niet bij is, ben ik niet echt van mijn stuk. Ik ben eigenlijk nooit zo aangeslagen door een nederlaag, want zo ver gaat mijn liefde voor het voetbal ook weer niet. Ik haal adem en ga ik weer door met de dingen van de dag.

Kees Fens

Verdriet Kees Fens

Ik ben in het geheel niet verdrietig. Ik gun het dit Nederlands elftal namelijk niet, omdat er gewoon te weinig kwaliteit is. Hadden we het op het nippertje nog gered, dan was dat zeer onverdiend geweest. We hebben nog nooit een Nederlands elftal gehad dat zó werd overschat in z’n mogelijkheden. De prijs van wat er nu op het veld staat, daar kan een halve stad rustig van leven, maar het is een misvatting om te denken dat geld in het voetbal nog is gerelateerd aan kwaliteit. Waren we wel van de partij geweest, dan zou de overschatting natuurlijk nog veel absurder vormen hebben aangenomen. Dan hadden we de eerste wedstrijd wellicht met 1-0 gewonnen, en waren we volgens sommige kranten alweer dicht bij een finaleplaats. En dat had natuurlijk weer een van de ergste fenomenen die we in dit land kennen in de hand gewerkt: oranjegekte. Dan heb ik het niet over de mensen die op de tribune zitten, want die hebben het recht om gek te zijn, maar over de algehele dwaasheid in den lande. En oranje is ook nog eens een ontzettend lelijke kleur, dat komt er nog bij.
Ik denk dat het Europese kampioenschap van 2000 een beslissende invloed heeft gehad op veel spelers van het Nederlands elftal. Je moet wel een betonnen zelfvertrouwen hebben, wil zoiets niet doorwerken. De heldhaftige verliezer wordt altijd geëerd, maar wie zo klungelig verliest als Nederland tegen Italië, met zoveel komische missers, die wordt belachelijk. Oranje was de risee, en dat is natuurlijk dodelijk. Als je kijkt hoe het sindsdien veel internationals is vergaan, ga je toch haast denken dat daar de breuk ligt.
Ik behoor tot de slachtoffers van de overvoering. Het enorme voetbalaanbod maakt mijn lust tot kijken steeds geringer. Ook daarom ben ik blij dat Nederland mij deze zomer niet verplicht om op hoogstongelukkige tijdstippen naar voetbal te kijken. Want een voetbalwedstrijd om elf uur ’s ochtends, dat is toch net zoiets als bij het ontbijt een fles jenever leeg drinken. Dat doe je niet.
Door die hele internationalisering van het voetbal ken ik ook geen clubliefde meer. Al die tijdelijke Nigerianen, Senegalezen, Noren en Denen en Joegoslaven – ik kan die namen niet eens meer onthouden. Clubs zeggen mij niets meer, het vermogen tot partijdigheid is mij ontnomen. Ik ben dus voor niemand meer. Nou ja, tijdens het WK ben ik natuurlijk voor de Ieren. Ik ben namelijk altijd voor de Ieren, omdat die een volstrekt onberekenbaar voetbal spelen waar al die systeembouwers totaal geen antwoord op hebben. Dat vind ik heerlijk. Ik las jaren geleden eens een erg verstandig stuk in The Guardian, waarin iemand schreef dat het voetbal tegenwoordig zo saai is omdat iedereen elkaars systeem kent. Daardoor worden het schaakpartijen. Nu is schaken een interessante sport op een klein bord, maar op een groot veld in een immens stadion is het toch niet zo opwindend. Die Ieren zijn fantastische spelbrekers.
Het enige land waar het voetbal niet is aangetast, dat is Engeland. Niets is voor mij aangrijpender dan een Engelse voetbalwedstrijd. Het zijn kerkdiensten, waarbij de gelovigen de kerk uitmaken. Heel modern: de priesters doen hun best om de gelovigen tegemoet te komen. De begin-tune van Match of the day maakte me altijd erg gelukkig. Al was de wedstrijd barslecht, dan vergoedde het enthousiasme van de spelers en het publiek alles. Ik ben nog nooit in Engeland naar een voetbalwedstrijd geweest, dat is een droom die ik ooit nog hoop te realiseren. Ik ben niet zo zangerig van nature, maar als ik er tussen zou staan zou ik mijn bek open doen. En dat heeft nu eens niets met oranjegekte te maken – eerder met oude kerkelijke gevoelens. Het Sint Pietersplein-gevoel. In Nederland vind je dat hooguit in Rotterdam, zoals laatst bij Feyenoord tegen Inter Milan.
Ik kijk tegenwoordig meestal alleen, maar dan mis je toch de entourage. Je bent geneigd pessimistischer en kritischer te zijn, je wordt niet aangemoedigd in je enthousiasme. Met mijn zoons voetbal kijken, vroeger, dat vond ik heerlijk. Maar ja, die komen nu niet meer van verre om met mij een wedstrijd te kijken. En in de gloriejaren van Ajax, begin jaren zeventig, dat was ook prachtig. Toen keek ik vaak bij de televisiecriticus Herman Hofhuizen, de enige met kleurentelevisie. Daar zat dan ook Godfried Bomans bij, een echte kenner, en Michel van der Plas. Elkaar opjutten, commentaar geven…
Aan het WK in 2006 wil ik maar niet denken. Het is voor mij niet zozeer de vraag of Nederland erbij zal zijn, maar meer of ik er zelf nog bij zal zijn. Mocht Nederland het weer niet redden, dan zijn we weer terug op het niveau van voor 1960. Dan stellen we niets meer voor. Ik moet zo langzamerhand concluderen dat ik Nederland niet meer wereldkampioen zal zien worden. Spijtig, maar dat zal toch niet de laatste gedachte op mijn sterfbed wezen. Mocht dat wel het geval zijn, dan moet ik terugkijken op een mislukt leven. Het zou hetzelfde zijn als wanneer een verwoed kaarter op zijn sterfbed treurt omdat hij nooit tien potjes klaverjassen achter elkaar heeft gewonnen. Want meer dan dat is dat hele voetbal natuurlijk ook niet. Het is klaverjassen op een enorm hoog niveau.

Freek de Jonge

Verdriet Freek de Jonge

Opgelucht ben ik. Enorm opgelucht. Niet dat ik een voetbalhater ben, integendeel, maar voor mij is het wel even genoeg geweest. Dat we er niet bij zijn, heeft heel wat voordelen. Geen zouteloze televisiecommercials en flauwe acties in de kranten, geen internationals met guitige koppies die producten aanprijzen die ze niet eens kennen. We hoeven die verwende jongetjes eventjes niet te zien. Zelf zijn ze er volgens mij ook niet rouwig om. Lekker vakantie. Nou ja, een enkeling, Van Nistelrooy bijvoorbeeld, zal het wel betreuren. Voor de marktwaarde van onze internationals is het ook geen ramp. Die is al zo verschrikkelijk gekelderd sinds ze één voor één bij hun club op de bank belandden.
Waren we er wel bij geweest, dan had ik er ook nog wel vertrouwen in gehad. We hebben een prima as – met Kluivert, Van Nistelrooy, Van Bommel en Stam – en als die de rest op sleeptouw neemt, kun je het ver schoppen. In het voetbal is toeval of een scheidsrechterlijke dwaling bovendien dikwijls beslissend. Kijk maar naar de ontknoping in de Duitse competitie. Borussia Dortmund krijgt de punten door de scheidsrechter in de schoot geworpen. Met wat mazzel hadden we een eind kunnen komen.
Ja, het WK van 2006 in Duitsland missen, dat is natuurlijk iets anders. Dat zou pas echt een ramp zijn. Misschien moeten we ons op het ergste voorbereiden, al geloof ik dat er een goede generatie staat aan te komen. Nu maar hopen dat het iemand lukt diementale hardheid erin te krijgen – iets waarin Van Gaal wonderlijk genoeg niet is geslaagd. Waar dat aan heeft gelegen? Het was een Griekse tragedie: de held, Van Gaal, maakt een beslissende fout, de toeschouwer ziet het gebeuren en kan niet ingrijpen. Het stuk is al geschreven. De legeraanvoerder vroeg iets wat zijn soldaten hem niet konden geven: discipline, onvoorwaardelijke inzet. Ooit heeft Michels met discipline gezegevierd, net als Van Gaal zelf, maar dat wil niet zeggen dat discipline voortaan de enige sleutel tot succes is. Als men dan ook nog uitsluitend via de pers met elkaar praat, dan valt er niets meer bij te sturen. En inderdaad: zoals in de klassieke tragedie is de held ten onder gegaan aan zijn eigen hartstochten.
Misschien is het een typisch Nederlands trekje van mij: leedvermaak. Een tamelijk kinderachtige houding, geef ik toe. Toen de Duitsers hier in mei 1940 binnentrokken, sprak iedereen ook schamper over ons legertje dat geen bal voorstelde. Dat zal ze leren! We hebben boven onze stand geleefd, dat is zeker. Sinds ’74 wanen wij ons bij elk EK en WK een serieuze kanshebber.
Ik ga er niet kapot aan dat we niet mee mogen. Ja, van ergernis hooguit. Die verloren beslissingswedstrijd Nederland – België in de Kuip voor het WK van ’86 in Mexico, daar was ik wel stuk van. Omdat ik zelf in het stadion zat wellicht. Maar wat ook scheelt, is het feit dat sinds de Europese titel van 1988 de hysterie niet meer te stoppen is. Geen houden meer aan. Alles wordt zo verschrikkelijk opgeklopt. Iemand roept op televisie ‘gedraag je als een malloot’, en het hele land gedraagt zich als een malloot. Anderzijds maak ik er zelf natuurlijk ook deel van uit. Ik laat net zo goed mijn kop zien in Villa BvD, zing een liedje en pik mijn graantje van de aandacht mee. Ja, in die zin ben ik net zo schaamteloos als ieder ander. En toch vind ik het jammer dat dat hele circus je aandacht afleidt van datgene waar het écht om draait: genieten van die voetbalwedstrijd.
Dit WK ben ik voor niemand. En ik kijk alleen, thuis op de bank. Mijn vrouw heeft een hekel aan voetbal. Had Nederland wel meegedaan en waren ze wat verder in het toernooi gekomen, dan had ik waarschijnlijk ook wel eens met wat mensen samen gekeken. Dat is natuurlijk leuker. Iedereen roept eens wat, je bent samen blij als ze scoren. Daar mogen van mij best mensen tussen zitten die het allemaal niet zo precies weten. Die zitten er bij Ajax ook genoeg, ook tussen de zogenaamde kenners. ‘Wie is toch dat kleine manneke dat nu gaat invallen’, hoor je dan iemand vragen als Wamberto klaarstaat.
Gun de voetbalhaters toch ook eens een rustige zomer. Want het is heus niet makkelijk om je aan WK-hysterie te onttrekken. Zelf zie ik een mooie stapel boeken naast mijn stoel staan – lekker lezen. Ik laat me terugvoeren naar mezelf en ga eens prakkiseren hoe het zo ver met ons is kunnen komen. En ook: had het ons daadwerkelijk verrijkt als we er wel bij waren geweest en misschien zelfs wereldkampioen waren geworden?
Denk toch eens aan al die tijd die ons zomaar in de schoot wordt geworpen. Hoeveel uren van een heerlijke zomer hadden we anders weer vergooid, versuft voor de televisie gelegen? En wat kunnen we niet allemaal met die tijd aanvangen? Hopelijk weet ‘het volk’ ook een zinnige invulling te geven aan die zee van tijd. Misschien kunnen we de krachten bundelen, en deze zomer benutten om alle elende de wereld uit te helpen. Zou dat niet mooi zijn?