Een straatje van niks, nog geen honderd meter lang. Van 1984 tot 1986 woonde ik op de Eilbrachtstraat driehoogachter (letterlijk) in een studentenkamer. Twintig jaar later, eind 2005, werd activist Louis Sévèke op de stoep voor mijn toenmalige studentenhuis doodgeschoten door Marcel T.
Louis was een bekend figuur in Nijmegen, de stad waar ik zeventien jaar woonde, en we waren nagenoeg even oud. Ik kende hem echter niet.
Wat ik daarmee wil zeggen? Niet veel eigenlijk, bijna niks. Soms wil je gewoon iets zeggen, dondert niet wat. Potje wauwelen. Ik zou er nog een lulverhaal aan vast kunnen breien door de draad van die voornaam van de moordenaar op te pakken, een naamgenootje, maar het moet ook weer een keer gedaan zijn met het gewauwel. Aan het werk nu, het grote werk, de nobele kunst der literatuur. Daar heb ik weliswaar allemachtig weinig trek in, maar het moet: het volk dient verheft. Het is weer een van die dagen dat ik tegen het schrijven opzie als tegen een berg. Ze zijn met velen, die dagen, en hun getal groeit. Dat maakt het schrijven, en daarmee het leven, niet aanlokkelijker. Nochtans legt het chagrijn dat ze mij brengen het ruimschoots af tegen de euforie van dat handjevol dagen waarop ik mij bevoorrecht – nee: uitverkoren – voel omdat het schrijven mij gegeven is. Soms ook, héél soms, ziet de berg op tegen mij.