‘Ik heb honger.’
‘Dan had je net aan tafel moeten eten Kick.’
‘Maar dat is júllie schuld!’
‘O ja, waarom is dat onze schuld?’
‘Nou… weet je…. als ik vraag of ik van tafel mag en jullie zeggen “ja”, dan is dat jullie schuld dat ik niet genoeg gegeten heb.’
‘Hadden we moeten zeggen dat je niet van tafel mocht?’
‘Ja.’
‘Moeten we strenger zijn?’
‘Ja, jullie moeten strenger zijn. En het is jullie schuld dat ik nu honger heb. Mag ik wat te snoepen?’
‘Maar je had toch honger, snoepen is toch niet voor de honger?’
‘Maar ik heb snoephonger.’
‘Morgen, morgen krijg je weer iets te snoepen.’
‘Maar die andere dag kreeg ik wel snoep toen het al donker was.’
‘Dat was gisteren, toen was het vakantie en toen mocht je voor één keertje nog ’s avonds snoepen.’
‘Maar dat is niet eerlijk. Kinderen begrijpen dat niet, ik begrijp dat niet. Ik wil nu iets te snoepen.’
‘Nee Kick.’
‘Nou!’
‘Kom op!’
‘Stoute mama. Ik vind jou heel heel stout!’
‘Kom, we gaan slapen.’
‘Ik wil niet slapen, ik wil bij Julius wonen!’