Wie wat bewaart, die heeft wat

Share

Tekst

Vroeger bewaarde ik dingen. Niet al te keurig en geordend, dan zou ik eerder van verzamelen moeten spreken. Mijn bewaren was passief van aard, een niet weggooien. Wat je niet weggooit, bewaart zichzelf – daar hoef je verder niet veel aan te doen.

Sinds mijn vroege kinderjaren zeul ik een Dash-trommel met mij mee waarin ik hervind wie ik was, ooit, en met wie ik was en waar en wanneer. Vandaag heb ik die trommel vol oude troep weer eens leeg geschud en mijn leven afgestoft.

Contributiekaart uit 1979 van Wilskracht, mijn oude voetbalclub. Witte broek en groene trui, dat zijn de Wilskracht-lui, dat zijn de Wilskracht-lui!

Biljet van honderd roepia, reis naar Indonesië in 1990 of daaromtrent.

Luciferdoosje uit Heiligenblut, vakantie 1975.

Bidprentje van de opa van een vriendje dat ik al vijfentwintig jaar niet meer heb gezien. Toch maar bewaren.

Brief van het Ministerie van Defensie: goedgekeurd en met toepassing van artikel 24 tot buitengewoon dienstplichtig bestempeld. ‘Buitengewoon dienstplichtig’, dacht ik, ‘ze hebben me nodig en wel nu, ik moet ogenblikkelijk afreizen naar de dichtstbijzijnde kazerne. Maar dat ‘buitengewoon’ moest ik toch anders opvatten. Ze hadden me ‘buiten mijn tegenwoordigheid’ ingelijfd bij de landmacht. Alleen in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden zou het leger een beroep op mij doen. Wat was ik blij toen de mobiele telefoon werd uitgevonden. Kon ik eindelijk weer eens te deur uit, in plaats van dag en nacht paraat te staan naast het vaste toestel in afwachting van een eventuele oproep. Ze zullen wel niet meer bellen, denk ik.

Mijn Dash-trommel is voor driekwart vol en aan een nieuwe kom ik vast niet meer toe. Van de laatste tien jaar is amper iets bewaard gebleven. Ik zou willen jokken dat mijn leven zo wervelend is, dat ik het veel te druk heb met morgen en vandaag om me nog om gisteren te kunnen bekommeren. Maar het is iets anders, helaas: blassé. In mijn jonge jaren was alles voor het eerst en voor ’t heftigst – liefde, woede, verdriet, vreugde, haat, verlangen, alles – maar inmiddels gaan er nog nagenoeg uitsluitend kopieën door mijn handen, kopieën van kopieën. En dat gaat natuurlijk zo door, totdat ik voor ’t eerst sterf. Moet ik nog regelen, dat iemand mijn eigen bidprentje voor mij in mijn Dash-trommel stopt.

Die Dash-trommel vol weemoed. Dit kaartje… Een gedicht van Jules Deelder op de voorkant:

Alles blijft.

Alles gaat voorbij.

Alles blijft voorbijgaan.

De kaart had niet treffender gekozen kunnen worden. Ik ontving ‘m ter gelegenheid van mijn afstuderen, in 1989. Hij is van Loes, die zelf moet hebben voorvoeld hoe de tijd haar spoor uit mijn herinnering zou wissen. ‘Loes? Oh, Loes’ heeft ze tussen haakjes achter haar eigen naam geschreven. En inderdaad: wie was Loes in Godsnaam? Ook de andere afzendster, Marion, staat mij niet bij. Loes en Marion, het spijt me oprecht, maar ik weet niet meer wie jullie zijn. En jullie, weten jullie nog wel wie jullie zijn? Meld het dan even, opdat ook ik het weer weet.

Mijn Dash-trommel, o zoete melancholie, ik moet ‘m trouwer vullen. Bewaren, blijven bewaren. Want dat is ouder worden: steeds minder van hetzelfde. Dan is het maar goed dat je steeds meer verleden hebt om je in te verliezen. Laat het kopieën van kopieën van kopieën zijn… hoogbejaard zal ik ze als relikwieën koesteren. Ik moet meer bewaren!